Marcus Cornelius Fronto

Marcus Cornelius Fronto
Geboortedatum ca. 95
Sterfdatum ca. 167
Tijdvak Imperium Romanum
Cursus Honorum
Consul in 142 (suffect consul)
ca. 160 (proconsul)
Medeconsul Gaius Laberius Priscus
Persoonlijke gegevens
Familie Gens Cornelia
Portaal  Portaalicoon   Romeinse Rijk

Marcus Cornelius Fronto (±95 - ±167) was een Romeins retoricus/advocaat en literair criticus. Zijn correspondentie met onder meer keizer Marcus Aurelius is bewaard gebleven.

Leven

Fronto is geboren in Cirta in Numidia. Volgens Edward Champlin[1] wordt zijn Berberse komaf bevestigd door een opmerking in een brief,[2] waarin hij zichzelf beschrijft als "een Libyer van de nomadische Libyers".[3] Anderen zijn van mening dat deze opmerking schertsend bedoeld is, en dat hieruit niets geconcludeerd kan worden met betrekking tot zijn afkomst.[4] Fronto kwam tijdens de regering van Hadrianus naar Rome. Hij werd al snel benoemd tot quaestor - en later praetor - van Sicilië. Iets voor 160 werd hij aangewezen als proconsul van Asia, maar deze eer weigerde hij met het oog op zijn gezondheid. Zijn hele leven lang genoot hij een grote reputatie als redenaar: volgens tijdgenoten overtrof enkel zijn verre voorganger Marcus Tullius Cicero hem hierin. Enkele navolgers werden naar hem Frontoniani genoemd. Tussen 139 en 145 was Fronto privéleraar van Marcus Aurelius.

Van filosofie moest hij niets hebben. In de literatuur had hij een sterke voorkeur voor de Latijnse schrijvers uit de tijd van de Republiek. Dat wil zeggen dat schrijvers als Ennius, Plautus, en Sallustius als voorbeelden beschouwd werden. Aan deze voorkeur danken wij het behoud van enkele fragmenten van antieke schrijvers die hij citeert.

Behoudens enkele kleine gedeeltes uit zijn redevoeringen is slechts een deel van zijn correspondentie (die niet bedoeld was om te worden gepubliceerd), overgeleverd. Verder bericht zijn leerling Aulus Gellius in boek XIX van zijn Noctes Atticae over Fronto's uitgebreide kennis van met name het archaïsche Latijn, en in II, 26 over zijn verdediging van de kwaliteiten van het Latijn ten opzichte van het Grieks.

Geschiedenis van de publicatie

In 1815 ontdekte Angelo Mai in de Biblioteca Ambrosiana in Milaan een palimpsest, waarin oorspronkelijk brieven van Fronto aan zijn keizerlijke leerlingen met antwoorden stonden. Later vond Mai meer bladen van dit manuscript in de Biblioteca Apostolica Vaticana. Mai was echter geen professioneel paleograaf: niet alleen was de tekstuitgave die hij verzorgde van slechte kwaliteit, ook heeft hij door bepaalde chemische bewerkingen het manuscript voor hem leesbaarder gemaakt, maar daarmee delen van de tekst voor lateren onleesbaar gemaakt. Tevens weigerde hij anderen inzicht te geven in het manuscript. Daardoor is de uitgave van de beroemde historicus B.G. Niebuhr[5] tot stand gekomen zonder nadere inzage in het manuscript. Pas nadat Mai was overleden (1854) konden anderen het manuscript inzien, wat resulteerde in de uitgave van de Nederlander S.A. Naber,[6] waarop de Loeb-editie is gebaseerd,[7] die weliswaar ook een Engelse vertaling biedt, maar toch een onbetrouwbare, en tamelijk willekeurig geordende tekst geeft. De Oostenrijker Edmund Hauler heeft decennialang uitvoerig gepubliceerd over het manuscript, maar is er niet in geslaagd voor zijn dood (in 1941) een nieuwe editie te publiceren. De Nederlander Michiel P.J. van den Hout kwam in 1954 met een serieuze nieuwe editie,[8] gebaseerd op Haulers gepubliceerde onderzoek. In 1988 verscheen van zijn hand een tweede uitgave, de Teubner-editie.[9] waarvoor hij ook gebruik had gemaakt van Haulers ongepubliceerde aantekeningen. Nog weer elf jaar later verscheen van zijn hand een uitvoerig commentaar.[10] Inmiddels bestaat er ook een Franse vertaling.[11]

Externe links

  • M. Cornelius Fronto: Epistulae (Brieven, Latinse tekst)
  • Latijnse tekst met Engelse vertaling Loeb uitgave, deel I.
  • Latijnse tekst met Engelse vertaling Loeb uitgave, deel II.
Voetnoten
  1. Edward Champlin, Fronto and Antonine Rome (Cambridge, MA: Harvard University Press, 1980), 7-8.
  2. Ad M. Caesarem et invicem Liber II, Brief 3, §5, blz. 24 in Van den Houts Teubner uitgave uit 1988 (=Ad M. Caesarem et invicem Liber I, Brief 10 in zijn uitgave van 1954, blz. 23)
  3. Dit citaat komt voor in een Griekstalige brief aan de moeder van de keizer, waarin Fronto zich op een gegeven moment excuseert voor zijn Grieks, waarbij hij zichzelf vergelijkt met (de ook het Grieks hanterende) Anacharsis, een Scyth van de nomadische Scythen, zoals ik een Libyer van de nomadische Libyers. Nu is Fronto's Grieks buitengewoon zuiver en dat weet hij, dus erg serieus kunnen deze 'excuses' niet gemeend zijn
  4. Bijv. in de Loeb uitgave The correspondence of Marcus Cornelius Fronto with Marcus Aurelius Antoninus van C.R. Haines (1919) wordt van de genoemde referentie gezegd: ... he jestingly calls himself "a Libyan of the nomad Libyans" (blz. xxiii van de Introduction). Zie ook Jo-Marie Claassen: Cornelius Fronto: a 'Libyan nomad' at Rome (Acta Classica, januari 2009), die het vraagstuk van Fronto's afkomst bespreekt. Zij constateert dat in de hele correspondentie niemand refereert aan een eventuele donkere huidskleur van Fronto. Anderzijds kan Fronto's extreme gevoeligheid voor de correctheid van zijn taal duiden op een zekere overcompensatie, het idee dat hij als buitenstaander extra zijn best moest doen: Sweeping statements are dangerous, but perhaps Fronto's tendency toward hyper-correctness indicates an awareness for the need to 'out-Roman' the Romans, to 'out-Latin' the Latin-speakers in choice of vocabulary. Zij concludeert dat Fronto mogelijk van Lybische oorsprong was, maar dat de geciteerde opmerking niet serieus bedoeld was, alleen al omdat er niets is wat er op wijst dat hij een nomade zou zijn geweest: When Fronto referred to himself as a 'Libyan nomad', and when he pretended that his Greek was bad or his speech barbaric, he was being as playful as when he pretended that he needed to seal up a copy of some verses by Marcus so that Victorinus could not read them or when he described Marcus Aurelius's sons as 'one a philosopher and the other a prince', because one was eating brown bread and the other white. Fronto may have had Libyan origins, but he was not a nomad, in any sense of the word. Aanwijzingen voor een etnisch-Romeinse komaf zijn er ook niet. Gearchiveerd op 5 juni 2023.
  5. M. Cornelii Frontonis reliquiae ab Angelo Maio Primum editaemeliorem in ordinem digestas. Berlijn, 1816.
  6. M. Cornelii Frontonis et M. Aurelii Imperatoris Epistulae, Leipzig, 1867.
  7. C.R. Haines: The Correspondence of Marcus Cornelius Fronto. Londen, 1919.
  8. In zijn proefschrift: M. Corneliis Frontonis epistulae, adnotatione critica instructae.
  9. M. Cornelius Fronto epistulae, Leipzig 1988,
  10. Michel P.J. van den Hout: A Commentary on the Letters of M.Cornelius Fronto. Leiden, 1999. Eigenlijk was dit commentaar al aangekondigd in zijn proefschrift, dat immers als het eerste deel (Volumen prius) werd gepresenteerd.
  11. Fronton, Correspondance, texte traduit et commenté par P. Fleury avec la collaboration de S. Demougin, Parijs, 2003.