Plaatsvervanging (theologie)

Het begrip plaatsvervanging (ook: substitutie van het Latijnse substitutio) duidt er in de christelijke theologie op dat Jezus Christus als vertegenwoordiger van de mensheid vrijwillig in hun plaats stierf voor de gevolgen van de menselijke zonde.[1] De Christus die plaatsvervangend lijdt voor de mensheid wordt meestal in verband gebracht met de leer van verzoening door voldoening (satisfactio).

Inhoud van de leer

Een eerste uitgewerkte leer omtrent de plaatsvervanging van Christus is eerst terug te vinden bij Anselmus van Canterbury (1033-1109)[2], hetgeen niet wil zeggen dat sporen van of aanzetten tot een leer omtrent de plaatsvervanging reeds terug worden gevonden in patristiek.[3] De Oudtestamentische teksten omtrent de Ebed JHWH ("de dienstknecht van Jahweh") zoals wij die aantreffen in Jesaja 40-55, en dan met name het deel van de "man van smarten" in Jes. 53, dat wordt aangehaald in Handelingen 8:33 en op Jezus toegepast[4], geven aanleiding om Jezus' kruisdood te zien als plaatsvervangend voor de mensheid.[5][6] Bij Anselmus in zijn boek Cur deus homo heeft Jezus door zijn leven in volstrekte, vrijwillige gehoorzaamheid, voldaan wat andere mensen niet deden, terwijl zij dat wel behoorden te doen: gehoorzame onderwerping aan God. Door zijn kruisdood, die volgens Anselmus niet noodzakelijk was, omdat Jezus zondeloos was, heeft hij plaatsvervangend voor de mensen een verdienste behaald, waar de gelovigen deel aan krijgen. Belangrijk is hier op te merken dat Jezus volgens Anselmus niet de straf heeft gedragen voor ons, maar voor ons betaald heeft, dat wil zeggen voor ons voldaan heeft. Vanaf de latere scholastiek is men gaan menen dat Jezus ook in onze plaats de straf die wij zouden moeten lijden voor onze zonden, heeft ondergaan. Dit denkbeeld komt prominent naar voren in het gereformeerd protestantisme en het lutheranisme. Bij het rooms-katholicisme wordt zij verondersteld.[2] In sommige gereformeerde kringen is Jezus overigens alleen plaatsvervangend gestorven voor een kleine groep uitverkorenen.

De leer de plaatsvervanging heeft door de eeuwen heen verschillende veranderingen ondergaan. Hugo de Groot (1583-1645) bracht een belangrijke modificatie aan. Was er in het model dat tot dan toe het meest gangbaar was vooral sprake van een God als toornige rechter die primair werd gezien als een straffende Godheid, volgens De Groot is God een Heerser die het beste voorheeft met de mensheid. Hij is vooral vergevingsgezind en gaarne tot vergeving bereid. Tegelijkertijd is Hij echter ook Degene die het recht hoog dient te houden en om te laten zien hoe erg God de zonde verafschuwd, staat Hij toe dat Zijn Zoon, Jezus Christus, als waarschuwend voorbeeld (exemplum) de straf van de kruisdood ondergaan.[7][8] Met dit voorbeeld voor ogen zullen de mensen zoveel als mogelijk het kwaad nalaten.[9] De leer van het Straf-Exempel, zoals Grotius' leer van de plaatsvervanging ook wel wordt genoemd, mocht zich vanaf de zestiende eeuw verheugen in een grote schare (verlichte) theologen.[10] De gedachte dat het onrechtvaardig zou zijn dat God een volstrekt onschuldig iemand deed lijden en sterven werd door De Groot krachtig van de hand gewezen door er op te wijzen dat Christus vrijwillig het lijden en de kruisdood onderging.[10]

Karl Barth (1886-1968) heeft (in KD IV, 1) onder de titel 'Jesus Christus, der Herr als Knecht' ontvouwd wat hij onder plaatsbekleding verstaat: de gehoorzaamheid van de Zoon van God als plaatsvervanging voor ons.[11] Dorothee Sölle (1929-2003) ziet plaatsvervanging als Christus' vertegenwoordiging van ons bij God.[12] Sommige theologen menen dat tijdens het plaatsvervangend lijden van Jezus, God "meelijdt."[13] In hoeverre God dan meelijdt varieert in dit geval.[14]

Godsdienstpsychologisch

Godsdienstpsychologisch kan men verklaren dat een mens gebukt gaat onder de mislukkingen en zijn tekorten en daarom niet meer weet hoe hij of zij in het reine kan komen met God. De plaatsbekleding van Christus, die alle mislukkingen en tekorten van de mens op zich neemt, kan een mens weer het gevoel geven dat al zijn tekortkomingen en fouten door deze plaatsbekleding zijn "bedekt" en kan hij of zij zich van God vergeven[15] weten.

Kritiek

  • Aanvankelijk bleek het idee van de plaatsvervanging nog wel te overzien: bij Anselmus voldoet Christus de schuld bij God, waarna God af ziet om te straffen. Christus doet nog iets extra's, hij verwerft een verdienste (kruisdood) waarna God de onrechtvaardigheid van de gelovigen hen niet meer aanrekent. Latere varianten, dat Christus niet alleen een schuld voldoet, maar ook plaatsvervangend de straf[16] die de mensen toekomt ondergaat of dat Hij naast dit alles ook nog plaatsvervangend voor de gelovigen de Wet van Mozes vervuld, maken het geheel steeds minder overzichtelijk.
  • Het is in het gewone recht mogelijk om iemands straf (men denke aan een uitstaande boete) te voldoen, maar men kan niet de gevangenis in gaan of de doodstraf ondergaan voor de misdaden van een ander.[17]
  • Het is ethisch moeilijk te verdragen dat een onschuldig gestraft in de plaats van misdadigers.[18]
  • Men kan stellen dat de niet-gelovigen die zich volgens de "orthodoxe" leer in de hel bevinden (traditioneel is hun aantal veel talrijker dan het aantal dat in de hemel verkeert) plaatsvervangend lijden voor de veel kleinere groep uitverkorenen in de hemel: het lijden van Christus aan het kruis duurde immers maar enkele uren; dat van de niet-gelovigen eeuwig. De eeuwig gestraften zijn dan de "compensatie" voor hen die in eeuwige heerlijkheid verkeren.
  • Teksten in het Nieuwe Testament die spreken over het strafdragen[19] van Jezus, zijn offer e.d. zijn metaforen en het is ondoenlijk om daar een goed passende verzoeningsleer uit de distilleren.
  • De variant van het "plaatsvervangend straflijden" laat weinig ruimte voor een God die liefde is.[20]
  • De theorieën rond de plaatsvervanging van Christus zijn juridische leest geschoeid, om precies te zijn op de rechtspraak zoals die gangbaar was in de oudheid en de middeleeuwen. Om de plaatsvervanging te begrijpen dient men een grondige kennis te hebben van het rechtssysteem uit die tijdvlakken. Dit rechtssysteem botst sterk met dat van ons, omdat het vrijwel uitsluitend gebaseerd is op vergelding.
  • Het oud-christelijke verzoeningstype, Christus Victor (dat ook ruimte laat voor plaatsvervanging), is veel eenvoudiger te begrijpen.[21]
  • "Men stelt hierbij Jezus voor (...) als een uit velen, een onschuldige die voor anderen de plaats heeft willen innemen, en dien men als zoodanig moet aanvaarden, omdat God hem als zoodanig aanvaard heeft. De consequentie vinden we reeds bij Duns Scotus: God zou, als Hij gewild had, zelfs genoegen hebben kunnen nemen met een dier, dat 's menschen plaats vervangt. Hier is God gedacht als zuivere willekeur en de noodzakelijkheid van Christus' dood niet gezien als in Gods wil gegrond, die uiting is van Gods wezen." (A.M. Brouwer, Verzoening, Neerbosch' Uitgeverij en Boekhandel, Neerbosch 1947, p. 263)[22]

Literatuur

  • Anselmus van Canterbury: Cur deus homo (twaalfde eeuw)
  • James Denney: The Death of Christ, Hodder and Stoughton, Londen 1911
  • Hugo de Groot: Defensio fidei catholicae de satisfactione Christi, 1617
  • Dorothee Sölle: Plaatsbekleding, (uit het Duits vert. door H.A. Schreuder,) Amboboeken, Utrecht 1967
  • C. Olevianus, Z. Ursinus: Heidelbergse Catechismus, Keurvorstendom Palts 1563
  • Vernon Storr: The Problem of the Cross, John Murray Publishers, Londen 1919
  • Bert van Veluw: Wat is de betekenis van Jezus' lijden en sterven, in: Geloven op Goede Gronden. 12 Artikelen over Jezus (red. E. van der Meulen e.a.), Boekencentrum, Zoetermeer 2013

Zie ook

Verwijzingen

Bronnen, noten en/of referenties
  1. David J. Grenz e.a.: Zakwoordenboek Theologische begrippen, (uit het Engels vert. door H.A. Ferguson,) Importantia Publishing, Dordrecht 2004, p. 102
  2. a b K. Rahner e.a.: Klein Theologisch Woordenboek, (uit het Duits vert. i.o. van de Ned. uitgev.,) Uitgeverij Paul Brand N.V., Antwerpen en Hilversum 1965, p. 340
  3. Veiliger gezegd: Sommige teksten bij de kerkvaders kunnen uitgelegd worden in het licht van de leer der plaatsvervanging.
  4. Verg. ook het Lucas 22, dat zinspeelt op Jes. 53.
  5. In Jes. 53 wordt de Knecht van JHWH vergeleken met een lam, maar hiermee is niet gedacht aan een offerlam: naar de joodse wetgeving mag een offerlam geen gebreken bezitten; de man van smarten is een en al gebrek. Van plaatsvervanging in cultische zin is hier geen sprake.
  6. Andere Oudtestamentische thema's teksten die aanleiding kunnen geven tot het ontwikkelingen van een leer omtrent de plaatsvervanging: de zondebok (bestreden door A.M. Brouwer: Verzoening, Neerbosch' Boekhandel en Uitgeverij, Neerbosch 1947, p. 73: "deze werd niet geofferd, was niet plaatsvervangend, keerde [wanneer hij in de woestijn werd weggezonden] ook niet terug"), Leviticus 16; de offerritus in de Thora (bestreden door A.M. Brouwer: Verzoening etc., pp. 72v); het paaslam in Exodus; in het Nieuwe Testament: het Lam van God bij Johannes.
  7. H. de Groot: Defensio fidei catholicae de satisfactione Christi, 1617
  8. F.W.A. Korff: Christologie II, Callenbach N.V., Nijkerk 1941, pp. 85vv.
  9. Grotius blijft hier wel wat hangen in het negatieve: men zal in het vervolg het kwade nalaten i.p.v. men zal in het vervolg het goede doen.
  10. a b A.H. Haentjens: Hugo de Groot als godsdienstig denker, Ploegsma, A'dam 1946, pp. 91-97
  11. D. Sölle: Plaatsbekleding, (uit het Duits vert. door H.A. Schreuder,) Amboboeken, Utrecht 1967, p. 97
  12. D. Sölle: Plaatsbekleding, (uit het Duits vert. door H.A. Schreuder,) Amboboeken, Utrecht 1967, pp. 117vv.
  13. Verg. B. van Veluw: Wat is de betekenis van Jezus' lijden en sterven, in: Geloven op Goede Gronden. 12 Artikelen over Jezus (red. E. van der Meulen e.a.), Boekencentrum, Zoetermeer 2013, verg. ook: J. Denney: The Death of Christ, Hodder and Stoughton, Londen 1911, V. Storr: The Problem of the Cross, John Murray Publishers, Londen 1919 en: A. van Selms: Licht uit Licht, Ploegsma, A'dam 1948
  14. Volgens de klassieke theologie is God "onlijdbaar" en de kerkelijke schrijvers vanaf de Apostolische Vaders hebben altijd benadrukt dat de menselijke natuur van Jezus leed aan het kruis, niet zijn goddelijke natuur. Hij kan in zo'n geval misschien wel "meelijden", het erg vinden wat Zijn Zoon ondergaat aan het kruis. Men kan natuurlijk ook de gedachte van de onlijdbaarheid van God terzijde schuiven als een Grieks-hellenistisch concept en zich beroepen op Bijbelteksten waar wordt gesproken over de bewogenheid van God met de mensen e.d.
  15. De spreekwoordelijke "last" die van je af valt.
  16. Bij Anselmus ondergaat Jezus nadrukkelijk niet de straf die mensen toekomt, maar hij voldoet de schuld die de mens schuldig is aan God te geven, waardoor God nalaat om te straffen. Het hele betoog bij Anselmus is juist dat God eigenlijk niet wil straffen, maar eigenlijk een oplossing aanreikt door de geïncarneerde Godszoon de schuld te doen betalen.
  17. A.M. Brouwer: Verzoening, Neerbosch' Uitgeverij en Boekhandel, Neerbosch 1947, p. 263: "[A]ls onze straffen op Hem waren, dan sluit dit toch niet in, dat wij daarom van de straffen (de 'natuurlijke', voorlopige straffen) ontheven zijn. Dit weet iedereen in zijn eigen leven wel beter."
  18. Grotius en Anselmus zouden er echter op wijzen dat de Godszoon vrijwillig het lijden op zich heeft genomen en dwang derhalve ontbrak.
  19. Naar mijn mening staat er nergens zo boud in het N.T. dat Christus de straf heeft gedragen.
  20. Ook hierbij geldt dat het haast ondoenlijk is om de verschillende Bijbelse teksten die spreken over een toornige ("Onze God is een verterend vuur") dan wel een liefdevolle God ("God is liefde") met elkaar in overeenstemming te brengen. In de praktijk moet de liefdevolle God en het onderspit delven t.o.v. de toornige God.
  21. Dit verzoeningstype is echter veel mythologischer gekleurd. Zij sluit echter wel nauw aan bij de belevingswereld van de eerste christenen en kan toch ook wel verstaanbaar worden gemaakt voor de hedendaagse mens.
  22. Brouwer gaat verder op de volgende pag., 264: "Jezus wordt dan de 'borg' die voor anderen een geldelijke schuld afdoet, alsof het in het zedelijk leven gaat om uiterlijke 'dingen' die buiten den mensch om kunnen gaan. ... Bij de besten wordt deze uitdrukking gebruikt, om, naar zij meenen, Gods eer onverkort te handhaven: Niets van ons, alles van God (in en door Christus), maar men vergeet daarbij de noodzakelijke innerlijke toe-eigening, die voor de persoonlijke verhouding tot God onmisbaar is. Bij de groote meerderheid leidt dit tot een scheiding van godsdienst en leven, die noodlottig is voor henzelf en voor de gemeenschap. Hierin ligt de verklaring, waarom velen voor zich zelf geloovig meenen te zijn, goed orthodox en goed kerksch, maar dit volkomen gescheiden weten te houden van hun dagelijksch leven en daarin van bedenkelijke praktijken niet afkeerig blijken te zijn. ... Zij kunnen overtuigde ketterjagers zijn en toch zedelijk niet deugen. ... Dit is het groote religieuse en zedelijke gevaar, dat aan het begrip 'plaatsvervanging' verbonden is."