Spijsvertering

Een 17e-eeuwse Perzische prent van het spijsverteringsstelsel
Menselijk spijsverteringsstelsel:
1. mondholte 4. tong 6. speekselklieren 7. ondertongspeekselklier 8. onderkaakspeekselklier 9. oorspeekselklier 10. keelholte 11. slokdarm 12. lever 13. galblaas 14. galkanaal 15. maag 16. alvleesklier 17. ductus pancreaticus (alvleeskliergang) 19. twaalfvingerige darm 20. dunne darm 21. kronkeldarm 22. wormvormig aanhangsel 23. dikke darm 24. colon transversum 25. colon ascendens 26. blindedarm 27. colon descendens 29. endeldarm 30. anus

Spijsvertering of digestie is een fysiologisch proces, waarbij ingenomen voedsel (spijs) met mechanische en biochemische middelen wordt verwerkt tot stoffen die door het lichaam kunnen worden opgenomen.

Beschrijving

Het ingenomen voedsel is in die vorm zelden geschikt voor direct gebruik door de lichaamscellen. De spijsvertering zet voeding om in voor de lichaamscellen bruikbare stoffen, waar ze via stofwisseling worden verwerkt tot lichaamseigen stoffen.

De in de voeding aanwezige polysachariden, met name zetmeel en cellulose (bij herbivoren), worden tijdens de spijsvertering afgebroken tot de monosacharide glucose. De glucose wordt, opgelost in het bloedplasma, via de bloedbaan naar de cellen in de verschillende weefsels vervoerd. In de weefselcellen wordt glucose omgezet in energie, overtollige glucose wordt tijdelijk opgeslagen als glycogeen in de lever en de spieren. Eiwitten en vetten worden tijdens de spijsvertering eveneens via hydrolyse tot hun bouwstenen afgebroken (aminozuren voor eiwitten, o.a. vetzuren voor vetten). Na transport via het bloed (opgelost in het bloedplasma) worden deze bouwstenen in de cellen gebruikt voor de aanmaak van lichaamseigen stoffen als eiwitten (eiwitsynthese), vetten, hormonen.

Voordat het bloed met de voedingsstoffen, vanuit de haarvaten in de darmwand, de bloedbaan bereikt, passeert het via de leverpoortader eerst de lever. In de levercellen begint de stofwisseling: omzetting van fructose en galactose in glucose; tijdelijke opslag van een teveel aan glucose als glycogeen; tijdelijke opslag van vetten; bewerking (transaminering) van een deel van de uit de spijsvertering aangevoerde aminozuren.

Spijsverteringskanaal

Het spijsverteringskanaal omvat buizen en lichaamsholten waarbinnen het spijsverteringsproces plaatsvindt. In het maag-darmkanaal wordt het voedsel (de spijsbrij) voortgestuwd en knedend gemengd met de spijsverteringssappen door beweging van het gladde spierweefsel van de darm: de peristaltiek. Dit proces wordt aangestuurd vanuit het autonome zenuwstelsel, meer specifiek het enterisch zenuwstelsel.

Stadia

Er zijn verschillende fases te onderscheiden bij de spijsvertering:

Ingenomen voedsel legt bij de mens de volgende weg af (de nummers corresponderen met de afbeelding):

  • Mond (5): in de mond wordt het voedsel door het gebit in kleine brokjes vermalen en komt het in aanraking met speeksel; de voedselbrij wordt gevormd. In speeksel zitten bepaalde enzymen (zoals amylase) die al beginnen met het omzetten van voedsel naar voedingsstoffen. Amylase breekt de polysacharide zetmeel af via hydrolyse, een ontledingsreactie met behulp van het in het speeksel aanwezige water. Hierdoor vormt zich maltose, een disacharide (dimeer), die uiteindelijk verder wordt gesplitst (middels hydrolyse) in twee glucose-monomeren.
  • Slokdarm (11): de route van de mond naar de maag. De enzymen uit het speeksel gaan door met de zetmeelvertering in de spijsbrij.
  • Maag (15): de maag trekt samen en mengt daardoor het voedsel (mechanische spijsvertering). Maagsap afkomstig uit de maagwand zorgt voor een zuur milieu, waardoor een groot deel van de met het voedsel meegekomen bacteriën dood gaat, en de speekselamylase wordt geïnactiveerd. De epitheelcellen in de maagwand produceren zoutzuur (HCl/maagzuur) en pepsinogeen, een pro-enzym. Onder invloed van zoutzuur wordt het pro-enzym pepsinogeen omgezet in het werkzame enzym peptase, dat eiwitten afbreekt tot kortere koolstofketens (polypeptiden). In de maag vindt tevens de absorptie plaats van ingenomen alcohol en aspirine.
  • Twaalfvingerige darm (19): basische sappen uit de alvleesklier neutraliseren de zure massa die uit de maag komt tot een spijsbrij met een neutrale pH. Daarnaast zorgen de galzuren uit de galblaas voor het emulgeren van vetten, zodat deze door lipase omgezet kunnen worden in vetzuren en glycerol.
  • Dunne darm (20): in de dunne darm zitten de darmvlokken. Deze nemen de meeste voedingsstoffen, inclusief water, op in het bloed.
  • Dikke darm (23): de dikke darm neemt de laatste voedingsstoffen op, zoals galzouten, elektrolyten en water.
  • Endeldarm (29): laatste uiteinde van de dikke darm, verzamelplaats voor de ontlasting.
  • Anus (30): opening aan het eind van de endeldarm. Onverteerbare resten van de voeding en afvalproducten van de lever worden hier circa eenmaal per dag als ontlasting uit het lichaam verwijderd. Dit proces wordt defecatie genoemd.

Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties
· · Sjabloon bewerken
Endocriene klieren en bijbehorende hormonen
Hypothalamus:GnRH · TRH · dopamine · CRH · GHRH · somatostatine · MCH
Hypofyse:Hypofyseachterkwab: oxytocine · vasopressine
Hypofysevoorkwab: FSH · LH · TSH · prolactine · POMC (CLIP · ACTH · MSH · endorfines · lipotropine) · GH
Pijnappelklier:melatonine · dimethyltryptamine
Schildklier:schildklierhormonen (T3 · T4) · calcitonine
Bijschildklier:parathormoon
Alvleesklier:glucagon · insuline · amyline · somatostatine · pancreatische polypeptide
Bijnier:Bijnierschors: aldosteron · cortisol · cortison · DHEA · DHEA-S · androsteendion
Bijniermerg: adrenaline · noradrenaline
Gonadale as:Teelballen: testosteron · Anti-Müller-hormoon (AMH) · inhibine
Eierstokken: oestradiol · progesteron · activine en inhibine · relaxine (zwangerschap)
Placenta: humaan choriongonadotrofine · HPL · oestrogeen · progesteron
Thymus:thymosines (thymosine α1 · bètathymosines) · thymopoëtine · thymuline
Overige hormoonproducerende organen
Spijsverteringskanaal:Maag: gastrine · ghreline
Twaalfvingerige darm: cholecystokinine · incretines (GIP · GLP-1) · secretine · motiline · VIP
Kronkeldarm: enteroglucagon · PYY 3-36
Lever/overig: insulin-like growth factor (IGF-1 · IGF-2)
Vetweefsel:leptine · adiponectine · resistine
Skelet:osteocalcine
Nieren:Juxtaglomerulair apparaat: renine
Peritubulaire cellen: Erytropoëtine-EPO · calcitriol · prostaglandine
Hart:natriuretisch peptide (atriaal natriuretisch peptide-ANP · Brain natriuretic peptide-BNP)
WikiWoordenboek
Zoek spijsvertering op in het WikiWoordenboek.